Kruidengeneeskunde is een heel oude natuurgeneeswijze die ondanks de invoering van de moderne medische wetenschap de tand des tijds heeft doorstaan. Door de eeuwen heen hebben mensen kruiden gebruikt bij hun kwalen, de zieke mens heeft altijd al zijn toevlucht gezocht tot de geneeskracht van planten. Duizenden jaren lang vormden planten de enige bron van medicijnen en de informatie werd in veel kruidenboeken van generatie op generatie doorgegeven.
Zo werden er al duizenden jaren geleden kruidentuinen aangelegd in het oostelijke Middellandse Zeegebied. Ook in China werden vele kruiden verbouwd. Op kleitabletten uit Mesopothamië van rond 6000 v. Chr. vonden we al kruidenvoorschriften voor verschillende aandoeningen. De oude Egyptenaren pasten kruiden toe ter genezing van de zieken, en ook in het klassieke Griekenland (Hippocrates) en het Romeinse rijk (Claudius Galenus) was deze geneeskunst al hoog ontwikkeld.
De plantengeneeskunde werd door Hippocrates (460-377 v. Chr.), als vader der geneeskunde, onderworpen aan observaties en experimenten ter verbetering van de geneeskrachtige en gewenste werking. Claudius Galenus (129-199 n. Chr.) bracht, na Hippocrates, een nauwkeurige beschrijving uit van ziekten, medische experimenten en plantaardige extracten. Ook stelde hij voor het eerst nauwkeurige, voor herhaling vatbare doseringen op. Romeinen verspreidden de kennis van de kruidenbouw over Europa.
Tijdens de Middeleeuwen was in Europa het telen van geneeskrachtige kruiden voorbehouden aan monniken in de kloostertuinen. De planten werden gedroogd en verwerkt in de zogenaamde officina. Vaak vinden we in oude kruidenboeken complete beschrijvingen van kloostertuinen, waaruit nog zeer goed op te maken is welke kruiden er toen werden gekweekt. Kloosters zorgden ervoor dat, na de instorting van het Romeinse rijk in de 5e eeuw na Chr., de planten en geneesmiddelen weer werden verwerkt en de recepten met een beschrijving van hun werking werden verspreid. De naam officina vinden we nog terug in plantennamen zoals bijvoorbeeld in Calendula officinalis. Dat waren planten die verwerkt werden in de officina en dus al sinds oudsher geneesplanten zijn.
Tot aan het eind van de negentiende eeuw was men voor het verkrijgen van geneesmiddelen geheel aangewezen op de natuur. Hierna zorgden de moderne chemische en biochemische technieken ervoor dat de kruidengeneeskunde langzamerhand verdrongen werd. Vanaf het begin van de twintigste eeuw is de bereiding en het gebruik van synthetische geneesmiddelen snel toegenomen.
Toch spelen in veel culturen plantaardige geneesmiddelen nog steeds een belangrijke rol. En ook in de westerse wereld is sprake van een hernieuwde belangstelling. Vandaag de dag kunnen kruiden ons nog heel behulpzaam zijn bij het behouden of weer verkrijgen van onze gezondheid.
De geneeskrachtige eigenschappen van kruiden kunnen op verschillende manieren toegediend worden. Zo kun je kruiden bijvoorbeeld via thee tot je nemen, maar ook als tinctuur, tabletten, olie, zalf, en zelfs via je voeding.